De inplanting en de verschijningsvorm van een school in een landelijke omgeving als Evergem en op wandelafstand van de woonkern moet verankerd zijn in de lokale korrel van bebouwing en landschap. Daarnaast dient de nieuwe school het grotere geheel van de scholencampus te versterken. Vanuit de voetweg zal een nieuwbouw sterk bepalend zijn voor het silhouet van een landschap en voor de routes en zichten die daartussen ontstaan.
Het ontwerp dient dus de opgave breder te bekijken dan enkel op schaal van de school. De richtingen van de verschillende onderdelen van de nieuwbouw gaan een relatie aan met de directe bebouwde omgeving. De verdraaiing heeft evenzeer implicaties op de publieke en semipublieke buitenruimtes. In één beweging bekomen we zo complementaire plekken met een eigen identiteit en karakter. Door het ensemble van de drie volumes met telkens een ander programmaonderdeel ontstaat een eenduidig organisatieschema van toekomen, circuleren, leren en spelen. Het biedt twee duidelijke speelplaatsen met leesbare toegangen en interne circulatie. ‘s Morgens toekomen aan de schoolpoort gebeurt in de zon en vormt een sociale ankerplaats. De klassenvleugel met ondersteunende functies, een polyvalente zaal en refter en de overdekt speelplaats met toegangszone krijgen zo elk hun eigen plek.
De architectuur diende daarnaast helder te zijn, zonder kinderlijke toevoegingen om het gebouw een ‘schoolse’ aanblik te geven. Een gebouw dat rust uitstraalt door zijn eenduidigheid en sereniteit. Het ontwerp van het schoolgebouw ziet eruit als een ‘huis’ zoals een kind een huis zou tekenen; twee bouwlagen met een dak loodrecht op de gevel en met een schouw. Bij een tweede blik zien we meerdere referenties; de school zou kunnen beschouwd worden als een gebouw uit de agro-sector, maar kan evenzeer verwijzen naar de Italiaanse renaissance villa’s van Palladio. Met een architectuur die zeer eenvoudig is opgevat pogen we er ergens tussenin te blijven. Niet banaal, maar ook niet hoogdravend. Het ‘anders’ benaderen van de kopse gevels (wit metselwerk) en de langse gevels (rood metselwerk) geeft het gebouw een ‘speels’ karakter, maar geeft de ‘oervorm’ van huis met zadeldak en schouw een merkwaardige uitdrukking dat het geheel optilt boven de verwijzingen naar landelijke schuren. Eenzelfde eenvoud wordt doorgetrokken naar het interieur, maar zowel de kleuterklassen als de lagere schoolklassen krijgen hier in functie van eigenheid en herkenbaarheid hun eigen accenten. De ruwe vorm van het architectonisch beeld wordt ten slotte verfijnd door de schoolpoort en de grote ritmische raampartijen in de gevels, die het gebouw een openbaar en kindvriendelijk gelaat verlenen. Een fijne en eenvoudige detaillering, zoals de afwerking van de dakranden en de verscholen dakgoot, sluit hierbij aan.